Voor- en nadelen van thuiswerken

Thuis- of telewerken raakt langzaamaan steeds meer ingeburgerd. Eind 2007 had bijna de helft van de bedrijven waar tien of meer personen werken telewerkers in dienst.

Thuis- of telewerken raakt langzaamaan steeds meer ingeburgerd. Eind 2007 had bijna de helft van de bedrijven waar tien of meer personen werken telewerkers in dienst.

 

Wanneer thuiswerk

Hoewel thuis- en telewerken van oorsprong twee verschillende dingen betekenen zijn de termen tegenwoordig bijna synoniem en inwisselbaar. Onder thuiswerken vallen de werkzaamheden die niet in een gebouw van het bedrijf maar in de woning van de werknemer worden verricht. In de praktijk gaat het meestal om thuiswerken in deeltijd. De werknemer werkt dan een aantal dagen bij de onderneming en een aantal dagen thuis.

De werknemer geldt al als thuiswerker als hij 20% van zijn arbeidstijd in de eigen woning werkt. Telewerken kan in tegenstelling tot thuiswerken op verschillende plaatsen. In de meeste gevallen werkt de telewerker overigens wel gewoon vanuit zijn eigen huis, vandaar dat thuis- en telewerken inmiddels hetzelfde betekenen. Thuiswerken biedt voor zowel werkgevers als werknemers voordelen en is daarom al op veel plekken vanzelfsprekend geworden. Toch kunnen er aan thuis- en telewerken ook nadelen kleven. Daarom is het belangrijk dat de werkgever de voor- en nadelen goed afweegt.

 

Voordelen

Thuiswerken biedt voordelen op het gebied van flexibiliteit, productiviteit en kostenbesparing. Zo zijn thuis- en telewerkers flexibeler, omdat zij geen rekening hoeven te houden met de werktijden binnen het bedrijf. Hierdoor kunnen zij bijvoorbeeld in piekperioden makkelijk overwerken. De thuiswerker kan ook de werkzaamheden makkelijker combineren met zijn gezinsleven. Dit kan leiden tot minder behoefte aan bijzonder verlof en minder ziekteverzuim.

Thuiswerkers hebben grote zelfstandigheid en kunnen zelf hun tijd indelen waardoor ze een hogere productiviteit kunnen bereiken. Daarnaast hebben thuiswerkers geen of – bij deeltijdthuiswerken – minder reistijd en reiskosten. Dit levert voor zowel de werkgever als de werknemer een prettige besparing op. Ten slotte profileert de werkgever zich als goede en aantrekkelijke partij als hij de mogelijkheid van thuis- en telewerken aanbiedt in zijn arbeidsvoorwaarden.

 

Nadelen

Toch heeft thuiswerken ook zo zijn keerzijde. Als belangrijkste nadeel van thuiswerken wordt vaak vermindering van het persoonlijk contact genoemd. Dit kan leiden tot minder betrokkenheid bij de onderneming en daarmee tot een afname van werkmotivatie. Thuiswerkers en telewerkers zelf missen vaak het contact met de collega’s en hebben soms de angst dat zij bij promoties zullen worden overgeslagen.

Door het telewerken kunnen ook de scheidslijnen tussen werk en privé vervagen. Niet alle werknemers zullen daarmee kunnen omgaan. De werkgever moet ook rekening houden met de kosten van de inrichting van de telewerkplek en telecommunicatiekosten en met eventuele problemen rondom beveiliging en vertrouwelijkheid, bijvoorbeeld als de werknemer van buitenaf op het bedrijfsnetwerk kan inloggen.

Daarnaast kan het gebeuren dat de werkgever het gevoel krijgt de controle over zijn telewerkers te verliezen. Hij ziet deze medewerkers immers minder vaak en het is moeilijk te bepalen hoeveel werk de telewerker verricht en of dat ook goed is gebeurd. Om hierop toch goed zicht te houden is het belangrijk outputcontrole uit te voeren. Dit houdt in dat hij met zijn medewerker duidelijke afspraken maakt over wanneer het werk af moet zijn. Ook is het verstandig in plaats van een einddoelstelling een aantal deeldoelstellingen af te spreken.

 

Functie en persoon

De werkgever moet er rekening mee houden dat niet elke functie geschikt is voor telewerken. Zo kunnen banen waarbij het fysiek uitvoeren van een bepaalde taak belangrijk is niet worden omgezet in een telewerkbaan. Ook functies waarbij persoonlijk contact met collega’s belangrijk is komen minder snel in aanmerking voor telewerken.

Functies die zijn gericht op informatieverwerking zijn juist zeer geschikt voor telewerken. Deze werkzaamheden kunnen vaak net zo goed op de telewerklocatie worden uitgevoerd. Daarnaast moet de werkgever er rekening mee houden dat niet al zijn werknemers geschikt zullen zijn voor telewerken. Een telewerker moet bijvoorbeeld zelfstandig kunnen werken, verantwoordelijkheidsgevoel hebben en flexibel zijn.

 

Werkplek en arbo-eisen

Telewerken is niet mogelijk zonder bepaalde voorzieningen. Welke voorzieningen nodig zijn hangt onder meer af van de werkzaamheden van de telewerker.

Een volledig telewerkpakket bestaat uit:
• bureau, stoel en kastruimte;
• computer en internet;
• communicatie- en beveiligingssoftware;
• (mobiele) telefoon;
• eventueel fax, printer, antwoordapparaat, aparte telefoonlijn.

De werkgever moet er daarnaast rekening mee houden dat de Arbowet ook geldt voor telewerkers. Dit betekent voor de werkgever dat hij ook op de telewerkplek verantwoordelijk is voor de arbeidsomstandigheden. Hij moet er dan ook voor zorgen dat de telewerker kan beschikken over goed meubilair, verlichting en apparatuur.

Voor gezondheidsschade die de telewerker thuis oploopt gelden dezelfde regels als binnen het bedrijf. Krijgt de werknemer bijvoorbeeld op zijn telewerkplek een ongeluk, dan moet de werkgever dat aan de Arbeidsinspectie melden. In de Arbowet staat dat de werkgever moet zorgen voor een volledig ingerichte werkplek die aan de arbonormen voldoet en middelen verstrekt die nodig zijn voor het uitoefenen van de functie thuis. Bovendien is de werkgever verplicht de medewerker te wijzen op de arbo-eisen en de mogelijke risico’s. Goede voorlichting is dus vereist.

 

Belastingvoordeel

De Belastingdienst hanteert een speciale regeling voor telewerken. De werkgever kan de telewerker voor de inrichting van de thuiswerkplaats een belastingvrije vergoeding geven van maximaal € 1815 (incl. btw) in vijf jaar.

Voor deze fiscale regeling gelden de volgende voorwaarden:
• de werknemer werkt over het algemeen ten minste eenmaal per week gedurende de normale werktijd thuis, zonder dat hij ook naar een arbeidsplaats buiten de woning reist. Hierbij maakt hij gebruik van telecommunicatie;
• de werkgever sluit met de werknemer een schriftelijk contract af. Hierin moeten naam en adres van de werknemer worden vermeld. Verder moeten de dag of dagen waarop de werknemer thuis werkt worden genoemd. De werkgever moet het contract van een dagtekening voorzien en bewaren bij de loonadministratie;
• de inrichting van de werkruimte moet voldoen aan de eisen van de Arbowet.

De werkgever mag daarnaast de kosten van alle bedrijfsapparatuur volledig aftrekken van de winst. Per 1 januari 2009 is thuiswerken fiscaal aantrekkelijker gemaakt doordat de regeling van de vaste reiskostenvergoeding is verruimd. Om voor de onbelaste reiskostenvergoeding in aanmerking te komen hoeven werknemers nog maar 128 werkdagen per jaar naar de vaste werkplek te reizen en kunnen ze dus vaker thuiswerken.

 

Bron: Personeel

Badwill alleen in aanmerking te nemen bij aannemelijke onderrentabiliteit

Rechtbank Breda heeft onlangs geoordeeld dat een bv geen passiefpost badwill in aanmerking mocht nemen nadat de bv diverse activa uit een faillissementsboedel had gekocht. De bv had niet aannemelijk gemaakt dat in verband met onderrentabiliteit minder voor de activa was betaald dan de intrinsieke waarde daarvan.

 

Volledig bericht

Als er een verschil bestaat tussen de aankoopprijs van een onderneming (activa en passiva) en de hogere intrinsieke waarde en dat zijn oorzaak vindt in onderrentabiliteit (te verwachten verliezen en lasten), is in beginsel sprake van badwill. De badwill zou op de fiscale balans op verschillende manieren kunnen worden verwerkt: hetzij door het opnemen van een passiefpost die in enkele jaren ten gunste van het resultaat vrijvalt, hetzij door de badwill evenredig af te boeken op daarvoor in aanmerking komende (veelal slijtende) activa. Over de wijze waarop badwill tot uitdrukking moet worden gebracht, zijn de meningen in de literatuur verdeeld. Het fiscale belang bij de keuze voor het passiveren van badwill kan onder meer zijn gelegen in het ‘naar voren halen van winsten’ door de vrijval van badwill – voor zover de (door de passivering) hoger gewaardeerde activa een langere afschrijvingstermijn hebben dan de termijn waarin de badwill ten gunste van de fiscale winst wordt gebracht – hetgeen weer van belang kan zijn voor de verliesverrekening.
 
Rechtbank Breda heeft onlangs een uitspraak gedaan over de vraag of een bv een passiefpost badwill in aanmerking mocht nemen nadat de bv in 2003 diverse activa (inventaris en voorraden) uit een faillissementsboedel van een andere bv had gekocht. De bv had de activa gekocht voor een prijs van € 75.000, maar stelde dat de werkelijke waarde daarvan € 498.557 was. Voor het verschil van beide bedragen (€ 423.557) wilde de bv op de fiscale balans van 31 december 2003 een passiefpost badwill in aanmerking nemen. De inspecteur ging daarmee niet akkoord.
 
De rechtbank was van oordeel dat de bv er niet in was geslaagd aannemelijk te maken dat de bv minder dan de intrinsieke waarde voor de activa had betaald in verband met onderrentabiliteit. De rechtbank vond het daarbij van belang dat de curator van de gefailleerde bv had verklaard dat geen korting was gegeven voor onderrentabiliteit en dat daarover geheel niet was gesproken.
 
De bv overlegde nog een fax van een taxateur waarin stond aangegeven dat de overgenomen inventaris een waarde had van € 285.000 en de overgenomen voorraad een waarde van € 250.000. De taxatie was gedaan in opdracht van een verzekeringsmaatschappij. De rechtbank vond de taxatie wegens gebrek aan detaillering en informatie over de daaraan ten grondslag liggende uitgangspunten niet van doorslaggevend belang voor de waardering van de activa. Verder merkte de rechtbank nog op dat -ook al zouden de activa de door de bv bepleite intrinsieke waarde hebben- dan stond daarmee nog niet vast dat onderrentabiliteit de reden was om hiervoor minder te betalen.
 
Opmerking
In de fiscale vakliteratuur bestaan diverse omschrijvingen van badwill. Een secure omschrijving van het begrip ‘echte badwill’ is als volgt. Echte badwill is het verschil tussen de aankoopprijs en de hogere intrinsieke waarde van (een deel van) een onderneming dat wordt veroorzaakt door de in de toekomst te verwachten onderrentabiliteit, voor zover dit verschil:

  1. niet kan worden beschouwd als een correctie op de waarde van specifieke vermogensbestanddelen;
  2. niet kan worden beschouwd als een ‘vergoeding’ voor op korte termijn te maken reorganisatiekosten en
  3. niet kan worden toegerekend aan slechts een specifiek activum.

Bron: Rechtbank Breda, 28-1-2009, nr. 07/4163 (gepubliceerd 19-3-2009).

Overname bedrijfsmiddelen tegen lagere prijs dan waarde economisch verkeer was toch zakelijk: geen schenkingsrecht

De Hoge Raad heeft onlangs twee interessante arresten gewezen over schenkingsrecht en bedrijfsopvolging binnen familieverband. In beide procedures zette de zoon en de dochter de onderneming voort die voorheen in maatschapsverband met de ouders was gedreven.

 

Volledig bericht

De Hoge Raad heeft onlangs twee interessante arresten gewezen over schenkingsrecht en bedrijfsopvolging binnen familieverband. In beide procedures zette de zoon en de dochter de onderneming voort die voorheen in maatschapsverband met de ouders was gedreven. Zij gaven daarbij uitvoering aan het voortzettingsbeding in hun maatschapsakte. De voortzettende zoon/dochter nam de bedrijfsmiddelen van de uittredende ouders over voor een lagere prijs dan de waarde in het economische verkeer. De inspecteur legde een aanslag voor het recht van schenking op omdat volgens hem sprake was van een schenking. Hof Den Haag en de Advocaat-Generaal van de Hoge Raad waren het daarmee eens omdat er een verschil bestond tussen de waarde in het economische verkeer en de betaalde overnameprijs voor de bedrijfsmiddelen.
 
De Hoge Raad heeft beide hofuitspraken echter vernietigd. De Hoge Raad bepaalt dat het wetsartikel in de Successiewet over de heffingsgrondslag geen rol speelt bij de vraag of er sprake is van een schenking. Om een schenking te kunnen aannemen is niet maatgevend of sprake is van een waardeverschil tussen de waarde in het economische verkeer en de overnameprijs voor de overgenomen bedrijfsmiddelen, maar of sprake is van een schenking volgens het Burgerlijk Wetboek. Volgens het Burgerlijk Wetboek is sprake van een schenking als aan een bepaalde handeling een bedoeling tot bevoordeling ten laste van het eigen vermogen ten grondslag ligt.
 
Voorts wees de belastingkamer van de Hoge Raad naar een arrest van de civiele kamer van de Hoge Raad uit 2004. In dat arrest was sprake van een voorheen door vader en zoon in maatschapsverband uitgeoefend agrarisch bedrijf dat werd voortgezet door de zoon. De Hoge Raad had daarbij onder meer overwogen dat de rechtsbetrekkingen tussen deelgenoten in een gemeenschap worden beheerst door de maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Deze maatstaven staan in het algemeen in de weg aan een waardering van ondernemingsgoederen die voortzetting van een (nog juist lonend) bedrijf onmogelijk maakt.
 
De belastingkamer van de Hoge Raad verbond hieraan de conclusie dat hieruit voortvloeit dat in het algemeen sprake zal zijn van nakoming van een verplichting – en niet van de bedoeling tot bevoordeling – voor zover de waardering op een lagere waarde dan de economische waarde noodzakelijk is om de voortgezette bedrijfsuitoefening te verzekeren.
 
In beide procedures had de inspecteur niet weersproken dat de overnamesom op een zodanig bedrag was gesteld om de onderneming nog juist lonend te kunnen voortzetten. Ook waren niet van omstandigheden gebleken die aanleiding zou kunnen geven dat het uitgangspunt van het civiele arrest uit 2004 niet van toepassing was.
 
Bron: Hoge Raad, 20-3-2009, nr. 43393 en 43394.