Doorschuiven van periodieke gift naar erfgenamen fiscaal nadelig

Rechtbank Haarlem heeft recent een uitspraak gedaan over het gevolg voor de giftenaftrek in de inkomstenbelasting als erfgenamen een nalatenschap aanvaarden waarin een verplichting zit tot het doen van verdere periodieke schenkingen. Wanneer de erfgenamen uitvoering geven aan de verplichting tot periodieke schenking, ontbreekt echter het element vrijgevigheid.

 

Volledig bericht

Rechtbank Haarlem heeft recent een uitspraak gedaan over het gevolg voor de giftenaftrek in de inkomstenbelasting als erfgenamen een nalatenschap aanvaarden waarin een verplichting zit tot het doen van verdere periodieke schenkingen.

De procedure betrof -vereenvoudigd weergegeven- een vermogende erflaatster die in 2001 aan een stichting (een algemeen nut beogende instelling) een aanspraak verleende op periodieke uitkeringen in de vorm van een jaarlijkse overdracht van 16.000 certificaten van aandelen. De uitkeringen waren afhankelijk van twee levens: die van de erflaatster en die van een van haar zoons. De uitkering zou voor het laatst in 2005 plaatsvinden als de erflaatster en/of haar zoon nog in leven zouden zijn. De erflaatster overleed in 2002.
 
De uitvoering van de periodieke giften verliep na het overlijden wat moeizaam. In 2002 werd niet tot de levering van certificaten van aandelen overgegaan. Dit vond pas plaats in 2003, evenals de levering van certificaten over 2003 zelf. Een andere zoon van erflaatster (hierna: de erfgenaam) had in zijn aangifte inkomstenbelasting over 2003 een giftenaftrek geclaimd tot een bedrag van € 98.076. De inspecteur weigerde echter de giftenaftrek op diverse gronden.
 
De rechtbank nam onder meer het begrip ‘gift’ voor de toepassing van de giftenaftrek in de inkomstenbelasting in aanmerking. Giften zijn: bevoordelingen uit vrijgevigheid en verplichte bijdragen waar geen directe tegenprestatie tegenover staat. De rechtbank bekeek of de erfgenaam bij de verdere uitvoering van periodieke schenkingen had gehandeld uit vrijgevigheid. Tussen de erfgenaam en de inspecteur was niet in geschil dat de door de schenking van erflaatster in het leven geroepen verplichting tot levering van certificaten van de ten tijde van haar overlijden nog niet vervallen termijnen van lijfrente, door de verbondenheid van het tweede lijf (de broer van de erfgenaam), krachtens erfrecht onder algemene titel was overgegaan op de erfgenamen, waaronder de erfgenaam. Ook was niet in geschil dat de erfgenamen daarmee uitvoering hadden gegeven aan de door de moeder aan de stichting gedane schenking.

De rechtbank was het daarmee eens en verbond daaraan de gevolgtrekking dat door de aanvaarding van de nalatenschap door de erfgenaam, hij onder meer de verplichting had om uitvoering te geven aan de door zijn moeder gedane schenking door jaarlijkse levering van de resterende termijnen aan de stichting. Van vrijgevigheid van de erfgenaam was op het moment van levering van de certificaten aan de stichting geen sprake. Daarmee viel de basis weg voor de giftenaftrek van alle door de erfgenaam geclaimde posten. De rechtbank merkte voorts op dat, ook al zou ervan worden uitgegaan dat de erfgenamen wel zouden hebben gehandeld uit vrijgevigheid, dit in deze zaak toch niet had kunnen leiden tot giftenaftrek. In 2002 was geen termijn voldaan en de hoogte van de termijnen van 2002 en 2003 verschilden van elkaar. Als vereiste voor het aannemen van een periodieke gift geldt dat sprake moet zijn van vaste en gelijkmatige periodieke uitkeringen.
 
Opmerking
Met de gekozen opzet heeft de erflaatster weliswaar de zekerheid dat de periodieke giften aan de stichting ook na haar overlijden worden voortgezet, vanuit fiscaal oogpunt is het echter niet gunstig. Als de erflaatster deze verplichting niet zou hebben opgenomen, maar haar erfgenamen had vrijgelaten om nieuwe periodieke giften te doen aan de door haar gekozen algemeen nut beogende instelling en de periodieke giften ook overigens aan de fiscale voorwaarden hadden voldaan, zouden de erfgenamen de giften binnen de daarvoor geldende normen en beperkingen wel in aftrek kunnen hebben gebracht.
 
Bron: Rechtbank Haarlem, 2-2-2009, nr. 07/7219 (gepubliceerd 30-3-2009).