Bijtelling alleen bij terbeschikkingstelling auto

Voor de toepassing van de bijtelling voor het privégebruik van de bedrijfsauto moet de auto ter beschikking zijn gesteld aan de werknemer voor privégebruik. Is de auto niet ter beschikking gesteld, dan kan die auto ook niet voor privédoeleinden worden gebruikt en hoeft men de bijtelling ook niet toe te passen.

Voor de toepassing van de bijtelling voor het privégebruik van de bedrijfsauto moet de auto ter beschikking zijn gesteld aan de werknemer voor privégebruik. Is de auto niet ter beschikking gesteld, dan kan die auto ook niet voor privédoeleinden worden gebruikt en hoeft men de bijtelling ook niet toe te passen.

 Als een bedrijf aannemelijk kan maken dat het personeel de bedrijfsauto alleen voor de uitoefening van hun werkzaamheden mag gebruiken is er geen sprake van terbeschikkingstelling van de auto. Dit kan bijvoorbeeld door een rittenadministratie te overleggen. Maar ook geloofwaardige verklaringen kunnen soms voldoende zijn. Zo vond Rechtbank Breda dat de directeur en de (ex-)werknemers van een bedrijf overtuigend hadden verklaard dat zij de bedrijfsauto’s uitsluitend voor hun werk mochten gebruiken. Deze verklaringen waren bovendien in lijn met de verklaringen van het bedrijf. Volgens het hof had het bedrijf de auto’s dus niet ter beschikking gesteld aan het personeel, laat staan voor privégebruik. Nu de fiscus het tegendeel niet kon bewijzen, was de naheffingsaanslag en boete voor het privégebruik van de auto’s ten onrechte opgelegd.

Meer informatie: Rechtbank Breda, 19 december 2012 (gepubliceerd 20 februari 2013), LJN: BZ1610

Dga mocht lening aan eigen bv in jaar van verstrekking afwaarderen ten laste van box 1-inkomen

De rechtbank stelde de inspecteur op alle punten in het ongelijk en oordeelde dat de dga de afwaardering op de lening op grond van de tbs-regeling ten laste van zijn inkomen in box 1 mocht brengen.

Als een directeur-grootaandeelhouder (dga) een lening verstrekt aan zijn eigen bv geldt de zogenoemde terbeschikkingstellingsregeling (‘tbs-regeling’). Het belastbare inkomen uit de tbs-regeling wordt in box 1 belast met inkomstenbelasting. In het onderhavige geval had een dga in 2005 een lening verstrekt aan zijn bv en later in datzelfde jaar afgewaardeerd ten laste van zijn inkomen in box 1. De inspecteur was het hiermee niet eens en hield bij het opleggen van de aanslag geen rekening met de afwaardering. Rechtbank Breda oordeelde dat sprake was van het ter beschikking stellen van een vermogensbestanddeel in de zin van de tbs-regeling, omdat de lening zowel in civielrechtelijke als fiscale zin een lening was. De dga mocht de afwaardering daarom ten laste van zijn box 1-inkomen brengen. De lening was in civielrechtelijke zin een lening, onder meer omdat uit de overeenkomst bleek dat de bv een terugbetalingsverplichting had ten opzichte van haar dga. Daarnaast was de lening ook in fiscale zin een lening. De dga had namelijk aangetoond dat hij met de lening de bv en haar dochtervennootschap door een moeilijke tijd wilde helpen, terwijl de inspecteur niet kon aantonen dat de situatie zo uitzichtloos was dat sprake was van een bodemloze put. Ten slotte oordeelde de rechtbank dat de gehele lening onder de tbs-regeling viel, zonder onderscheid naar eventuele (on)zakelijkheid daarvan.

 

Volledig bericht

Indien u als directeur-grootaandeelhouder (hierna: ‘dga’) een privé-vermogensbestanddeel aan uw bv ter beschikking stelt, worden de inkomsten uit deze terbeschikkingstelling in box 1 als resultaat uit overige werkzaamheden met inkomstenbelasting belast. Dit volgt uit de zogenoemde terbeschikkingstellingsregeling (hierna: ‘tbs-regeling’). Een voorbeeld daarvan is wanneer geldmiddelen ter beschikking worden gesteld in de vorm van een lening aan de eigen bv. Een lening kan worden afgewaardeerd door de geldverstrekker als er een reëel risico is dat de vordering niet of deels niet zal worden afgelost. Rechtbank Breda heeft onlangs een uitspraak gedaan over een lening die in hetzelfde jaar van verstrekking werd afgewaardeerd door de dga van een bv. De zaak was als volgt.

Een dga had in 2005 een lening van € 174.233 verstrekt aan zijn bv. Door deze lening nam de vordering in rekening-courant van de dga op zijn bv toe. De dga had in zijn aangifte inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen 2005 de vordering met een bedrag van € 148.866 afgewaardeerd en dit ten laste van zijn inkomen gebracht.

De inspecteur was het niet eens met deze afwaardering ten laste van het inkomen in box 1 en corrigeerde de aangifte. Nadat de aandeelhouder in bezwaar was gegaan, moest Rechtbank Breda oordelen of de dga de afwaardering ten laste van zijn inkomen in box 1 mocht brengen. De inspecteur had diverse standpunten waarom hij vond dat de vordering niet onder de tbs-regeling viel. Ten eerste vond hij dat de lening geen lening in civielrechtelijke zin was. De rechtbank oordeelde dat wel sprake was van een lening in civielrechtelijke zin, onder meer omdat de bv een terugbetalingsverplichting had ten opzichte van haar dga, die door de dga ook kon worden afgedwongen. Dat bleek namelijk uit de rekening-courantovereenkomst tussen de dga en zijn bv.

Ten tweede stelde de inspecteur dat als toch sprake was van een lening in civielrechtelijke zin, de lening geen lening in fiscale zin zou zijn. De inspecteur was in dat geval van mening dat sprake was van een zogenoemde bodemlozeputlening, omdat de bv vanaf 2001 een negatief eigen vermogen had en met uitzondering van 2004 ieder jaar een negatief resultaat had behaald. Bij een bodemlozeputlening verstrekt een aandeelhouder een lening aan zijn bv, waarbij voor hem op het moment van verstrekking al duidelijk moest zijn geweest dat de lening niet of niet volledig zou worden terugbetaald. De rechtbank oordeelde dat in dit geval geen sprake was van een bodemlozeputlening. De dga had aangetoond dat hij de lening had verstrekt om zijn bv door een moeilijke tijd te helpen en om de bv en haar dochtervennootschap na een reorganisatie van de bedrijfsactiviteiten weer voldoende financiële armslag te geven. Volgens de rechtbank was de verstrekking van de lening daarom niet zonder reële economische motieven. Daarnaast had de inspecteur niet aangetoond dat de situatie zo uitzichtloos was dat sprake was van een bodemloze put.

Omdat zowel in civiele als fiscale zin sprake was van een lening verstrekt door de dga (als aanmerkelijkbelanghouder) aan zijn bv, was de tbs-regeling van toepassing op de lening. Ten slotte overwoog de rechtbank dat volgens de wettekst van de tbs-regeling in dat geval de gehele vordering onder de tbs-regeling valt, zonder onderscheid naar de (on)zakelijkheid daarvan. Daarom was het volgens de rechtbank niet meer van belang om de laatste stelling van de inspecteur, namelijk dat de lening zou moeten worden aangemerkt als onzakelijk, na te gaan.

De rechtbank stelde de inspecteur op alle punten in het ongelijk en oordeelde dat de dga de afwaardering op de lening op grond van de tbs-regeling ten laste van zijn inkomen in box 1 mocht brengen.

Bron: Rechtbank Breda, 19-8-2009, nr. AWB09/1356 (gepubliceerd op 25-8-2009).