Verbod privégebruik auto alleen is niet voldoende

De bestuurders van een bv moeten controle uitoefenen op het privégebruik dat werknemers van de auto van de zaak maken. Doe zij dat niet (voldoende) dan volgt een naheffingsaanslag.

De bestuurders van een bv moeten controle uitoefenen op het privégebruik dat werknemers van de auto van de zaak maken. Doe zij dat niet (voldoende) dan volgt een naheffingsaanslag.

Een echtpaar bestuurt samen een bv. Deze bv heeft 25% van de aandelen in een werk-bv. Van 14 januari 2005 tot en met 24 januari 2007 was het echtpaar ook bestuurder van die werk-bv. Op 24 januari 2007 hebben zij hun aandelen in de werk-bv verkocht aan de medeaandeelhouders.

In 2006 heeft de bv aan diverse werknemers een auto van de zaak ter beschikking gesteld. Voor de meeste auto’s is geen bijtelling voor privégebruik in het loon opgenomen. Naar aanleiding van een boekenonderzoek constateert de inspecteur dat het niet aannemelijk is dat de medewerkers niet privé met de auto’s hebben gereden. Er volgen naheffingsaanslagen LB en OB voor de werk-bv over de jaren 2006 tot en met 2009. De werk-bv wordt op 5 oktober 2010 failliet verklaard en heeft geen melding van betalingsonmacht gedaan. Op grond van de invorderingswet stelt de inspecteur vervolgens de voormalige bestuurders van de werk-bv voor een deel van de naheffingsaanslagen aansprakelijk.

In beroep bij de rechtbank is het de vraag of de bestuurders terecht hoofdelijk aansprakelijk zijn gesteld en of zij voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat er geen privégebruik van de auto’s is gemaakt. Vaststaat dat er geen kilometeradministratie is bijgehouden. Volgens de bestuurders was in de arbeidsovereenkomst met de werknemers een verbod op privégebruik opgenomen. Uit de gegevens van de inspecteur blijkt echter dat de werknemers zich daar niet aan hebben gehouden, omdat er op zaterdagen en verlofdagen van een werknemer verkeersovertredingen zijn begaan. Vraag is dan ook of de bestuurders voldoende toezicht op de nalevering van het verbod hebben gehouden en of passende sancties zijn opgelegd. Bij de controle zijn geen schriftelijke stukken aangetroffen waaruit blijkt dat er controles zijn uitgevoerd op de naleving van het verbod. Het argument dat de sociale controle groot was, dat periodiek kilometerstanden en de gegevens van verkeersboetes werden gecontroleerd en dat de garage de opdracht had extreme kilometerstanden te melden, kunnen de bestuurders echter niet onderbouwen. Daar er geen privégebruik was, was het ook niet nodig om sancties op te leggen aan de werknemers, zo stelt hij.

Volgens de rechtbank blijkt uit het voorgaande dat de bestuurders niet voldoende controle hebben uitgeoefend. De bijtelling privégebruik is daarom van toepassing, zodat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd. De omzetbelasting volgt de vaststellingen in de loonbelasting.

 

Sportkleding voetbaltrainers is geen werkkleding: naheffingsaanslag LB

De Rechtbank Breda heeft onlangs geoordeeld dat een belastinginspecteur een amateurvoetbalvereniging terecht een naheffingsaanslag LB met een verzuimboete heeft opgelegd. Volgens de inspecteur had de club de trainers een te hoge kledingvergoeding gegeven. De rechter is van mening dat een deel van de kledingvergoeding voor de trainers belast loon is.

De Rechtbank Breda heeft onlangs geoordeeld dat een belastinginspecteur een amateurvoetbalvereniging terecht een naheffingsaanslag LB met een verzuimboete heeft opgelegd. Volgens de inspecteur had de club de trainers een te hoge kledingvergoeding gegeven. De rechter is van mening dat een deel van de kledingvergoeding voor de trainers belast loon is.

De amateurvoetbalvereniging geeft aan de trainers in dienstbetrekking een vaste onkostenvergoeding van € 643 per trainer per jaar, waarvan € 400 voor kleding is bestemd. De inspecteur merkt van laatstgenoemd bedrag € 275 aan als loon en legt de club over 2002 t/m 2004 een naheffingsaanslag LB op met een boete van 10%.

Rechtbank Breda oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van werkkleding in de zin van de wet omdat de kleding niet is voorzien van een clublogo van minstens 70 cm2 en is de kleding niet uitsluitend of nagenoeg geschikt om tijdens de uitoefening van de dienstbetrekking (de trainingen) te dragen.

De rechtbank houdt ook de boete in stand. Tussen de aankondiging van de boete en de uitspraak van de inspecteur op het bezwaar is weliswaar 3 jaar en 6 maanden verstreken, maar in die periode is tussen partijen veelvuldig overleg geweest. Dat is volgens de rechtbank een bijzondere omstandigheid die overschrijding van de redelijke termijn rechtvaardigt.

VRS Consultancy raadt ondernemers derhalve aan bij werkkleding een logo van minstens 70 cm2 aan te houden om naheffingen te kunnen voorkomen.

 

Privégebruik auto van de zaak

Privégebruik auto van de zaak

Privégebruik auto van de zaak

Opeenvolgende auto’s

In de hiernavolgende eerste uitspraak legt Rechtbank Arnhem uit hoe om dient te worden gegaan met de fiscale bijtelling bij verschillende opeenvolgende auto’s van de zaak. Belanghebbende had in de periode 1 januari 2009 tot en met 31 augustus 2009 een auto van de zaak die hij niet voor privédoeleinden gebruikte. De werkgever heeft over deze periode dan ook geen fiscale bijtelling toegepast. Met ingang van 1 september 2009 is aan belanghebbende een andere auto van de zaak ter beschikking gesteld. Hij heeft aangegeven aan zijn werkgever dat hij deze auto wél gaat gebruiken voor privédoeleinden.  De werkgever past vanaf dat moment een bijtelling wegens privégebruik toe. De inspecteur legt vervolgens in januari 2010 een naheffingsaanslag loonbelasting op over de periode waarin met de eerste auto werd gereden, aangezien belanghebbende in 2009 in totaal meer dan 500 privékilometers heeft gereden met een auto van de zaak.

Rechtbank Arnhem oordeelt dat voor het toepassen van de bijtelling doorslaggevend is of op kalenderjaarbasis meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden met de ter beschikking gestelde auto wordt gereden. Het is niet van belang dat met één van de ter beschikking gestelde auto’s feitelijk niet privé is gereden. Indien met de achtereenvolgens ter beschikking gestelde auto’s samen in het kalenderjaar meer dan 500 kilometer privé is gereden, dient volgens de Rechtbank over de gehele periode waarin een auto ter beschikking is gesteld door de werkgever een fiscale bijtelling te worden toegepast. De naheffingsaanslag was daarom terecht opgelegd.

Het karakter van de rit, zakelijk of gemengd?

In een tweede uitspraak oordeelde Rechtbank Arnhem over de vraag of reizen van en naar een golfclub met een auto van de zaak als zakelijk gebruik of als privégebruik moest worden aangemerkt. Het betrof een persoon die via zijn persoonlijke houdstermaatschappij participeerde in verschillende ondernemingen en van deze holding een auto ter beschikking gesteld had gekregen waarvoor hij geen fiscale bijtelling toepaste. Hij gebruikte deze auto echter wel voor ritten van en naar de golfclub. De activiteiten op de golfclub (waarvan hij sponsor was, maar geen lid) bestonden uit het opbouwen van zijn golfvaardigheid en uit netwerkactiviteiten. De bedoeling was om zo in contact te komen met mogelijke zakelijke partners en bij goed gevolg hiermee deals te sluiten. De kilometers die de belastingplichtige aflegde van en naar de golfbaan en die hij kon onderbouwen met agenda-afspraken, merkte hij aan als zakelijke kilometers. De Belastingdienst merkte de kilometers naar de golfbaan echter aan als privékilometers.

Rechtbank Arnhem is van mening dat de ritten van en naar de golfclub een gemengd karakter hebben (zakelijk en privé). Het spelen van golf behoort volgens de rechtbank in het algemeen tot de privésfeer. De rechtbank vindt dat in casu ook zakelijke overwegingen een rol hebben gespeeld. De rechtbank acht het echter aannemelijk dat dergelijke ritten in dezelfde mate worden gemaakt door iemand die zich, wat inkomen, vermogen en gezin betreft, in dezelfde omstandigheden bevindt als de betreffende ondernemer, maar die niet dezelfde dienstbetrekking vervult. Volgens de rechtbank hebben de ritten geen zodanig nauw verband met de dienstbetrekking dat zij om die reden als zakelijk moeten worden aangemerkt. De kilometers van en naar de golfclub dienen dan ook als privé te worden aangemerkt.

Bestelauto bleek geen bestelauto

Wanneer een auto niet voldoet aan de eisen voor toepassing van het bestelautotarief, is een naheffingsaanslag gegrond, ondanks ‘goede trouw’ van de eigenaar. De geringe verwijtbaarheid van de eigenaar geeft wel aanleiding de opgelegde boete te matigen.

Wanneer een auto niet voldoet aan de eisen voor toepassing van het bestelautotarief, is een naheffingsaanslag gegrond, ondanks ‘goede trouw’ van de eigenaar. De geringe verwijtbaarheid van de eigenaar geeft wel aanleiding de opgelegde boete te matigen.

Casus
Een man heeft over het tijdvak 2 januari 2007 tot en met 3 november 2007 motorrijtuigenbelasting voor zijn auto voldaan naar het bestelautotarief.
Bij een controle is geconstateerd dat de auto niet voldeed aan de eisen van artikel 3 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (de Wet). De auto heeft namelijk een overkapping met aan beide zijden ramen, een cabine van 110 cm hoog die is voorzien van een achter de bestuurder in de rijrichting geplaatste bank, alsmede een laadruimte die niet (meer dan) tweemaal de lengte van de cabine heeft.
Aan de man is daarom een naheffingsaanslag (op basis van het verschil tussen het bestelautotarief en het volgens de inspecteur verschuldigde personenautotarief) en een verzuimboete opgelegd.
Geschil
Het gaat in deze zaak om de vraag of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Ook is in geschil of de boete terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.
De man vindt van niet. Hij voert aan dat de auto, toen hij deze (tweedehands) aanschafte, al een grijs kenteken had en dat hij zelf geen veranderingen aan de auto heeft aangebracht. Hij is van mening dat hij er daarom op mocht vertrouwen dat de auto voor het bestelautotarief in aanmerking kwam. Hij heeft de auto bovendien ook altijd als bedrijfsauto gebruikt.
De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de inrichting van de auto beslissend is voor de vraag welk tarief van toepassing is. Nu de auto is ingericht als personenauto, moest motorrijtuigenbelasting naar het personenautotarief worden betaald.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat de motorrijtuigenbelasting een aangiftebelasting is. Daaruit vloeit voort dat de man als houder van het motorrijtuig verantwoordelijk is voor een juiste aangifte en betaling van het juiste bedrag aan belasting.
Vaststaat dat de auto ten tijde van de controle niet voldeed aan de voorwaarden voor toepassing van het bestelautotarief.
De door de man aangevoerde omstandigheden – de onjuiste indeling in het kentekenregister en het feit dat de garagehouder de auto als bestelauto heeft verkocht – brengen naar het oordeel van de rechtbank niet met zich mee dat hij erop mocht vertrouwen dat toch het bestelautotarief van toepassing is.
De rechtbank overweegt dat de toepassing van het (hogere) tarief voor personenauto’s rechtstreeks uit de Wet voortvloeit. Of de man enig verwijt kan worden gemaakt, speelt daarbij geen rol. Evenmin is van belang is dat de man de auto uitsluitend voor de uitoefening van zijn bedrijf heeft gebruikt.
De rechtbank ziet in de door de man aangevoerde omstandigheden wel aanleiding om de opgelegde boete te matigen. Er is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een geringe mate van verwijtbaarheid.
Beslissing
De rechtbank handhaaft de naheffingsaanslag en vermindert de boete.

Bron: Rechtbank ’s-Gravenhage, AWB 08/895 MRB >>

© Jurisprudentie Salarisnet