Overname bedrijfsmiddelen tegen lagere prijs dan waarde economisch verkeer was toch zakelijk: geen schenkingsrecht

De Hoge Raad heeft onlangs twee interessante arresten gewezen over schenkingsrecht en bedrijfsopvolging binnen familieverband. In beide procedures zette de zoon en de dochter de onderneming voort die voorheen in maatschapsverband met de ouders was gedreven.

 

Volledig bericht

De Hoge Raad heeft onlangs twee interessante arresten gewezen over schenkingsrecht en bedrijfsopvolging binnen familieverband. In beide procedures zette de zoon en de dochter de onderneming voort die voorheen in maatschapsverband met de ouders was gedreven. Zij gaven daarbij uitvoering aan het voortzettingsbeding in hun maatschapsakte. De voortzettende zoon/dochter nam de bedrijfsmiddelen van de uittredende ouders over voor een lagere prijs dan de waarde in het economische verkeer. De inspecteur legde een aanslag voor het recht van schenking op omdat volgens hem sprake was van een schenking. Hof Den Haag en de Advocaat-Generaal van de Hoge Raad waren het daarmee eens omdat er een verschil bestond tussen de waarde in het economische verkeer en de betaalde overnameprijs voor de bedrijfsmiddelen.
 
De Hoge Raad heeft beide hofuitspraken echter vernietigd. De Hoge Raad bepaalt dat het wetsartikel in de Successiewet over de heffingsgrondslag geen rol speelt bij de vraag of er sprake is van een schenking. Om een schenking te kunnen aannemen is niet maatgevend of sprake is van een waardeverschil tussen de waarde in het economische verkeer en de overnameprijs voor de overgenomen bedrijfsmiddelen, maar of sprake is van een schenking volgens het Burgerlijk Wetboek. Volgens het Burgerlijk Wetboek is sprake van een schenking als aan een bepaalde handeling een bedoeling tot bevoordeling ten laste van het eigen vermogen ten grondslag ligt.
 
Voorts wees de belastingkamer van de Hoge Raad naar een arrest van de civiele kamer van de Hoge Raad uit 2004. In dat arrest was sprake van een voorheen door vader en zoon in maatschapsverband uitgeoefend agrarisch bedrijf dat werd voortgezet door de zoon. De Hoge Raad had daarbij onder meer overwogen dat de rechtsbetrekkingen tussen deelgenoten in een gemeenschap worden beheerst door de maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Deze maatstaven staan in het algemeen in de weg aan een waardering van ondernemingsgoederen die voortzetting van een (nog juist lonend) bedrijf onmogelijk maakt.
 
De belastingkamer van de Hoge Raad verbond hieraan de conclusie dat hieruit voortvloeit dat in het algemeen sprake zal zijn van nakoming van een verplichting – en niet van de bedoeling tot bevoordeling – voor zover de waardering op een lagere waarde dan de economische waarde noodzakelijk is om de voortgezette bedrijfsuitoefening te verzekeren.
 
In beide procedures had de inspecteur niet weersproken dat de overnamesom op een zodanig bedrag was gesteld om de onderneming nog juist lonend te kunnen voortzetten. Ook waren niet van omstandigheden gebleken die aanleiding zou kunnen geven dat het uitgangspunt van het civiele arrest uit 2004 niet van toepassing was.
 
Bron: Hoge Raad, 20-3-2009, nr. 43393 en 43394.