Splitsing van voorbelasting kan ook op basis van objectief en nauwkeurig vast te stellen werkelijk gebruik van gedeelte van pand

Hof Arnhem heeft onlangs een uitspraak gedaan over de splitsing van voorbelasting door een bv, waarin zowel belaste (makelaars)activiteiten als onbelaste (assurantebemiddelings)-activiteiten werden verricht. Bij de berekening van de aftrek van voorbelasting wordt doorgaans een splitsing gemaakt op basis van de omzetverhouding (pro-ratamethode). Hiervan wordt echter afgeweken als splitsing op basis van werkelijk gebruik – bijvoorbeeld aan de hand van m2 of m3 van het pand – een zuiverder uitkomst geeft. De vaststelling van het werkelijk gebruik moet berusten op objectief en nauwkeurig vast te stellen gegevens, zo blijkt uit een arrest van de Hoge Raad uit 2006. Hof Arnhem oordeelde onlangs dat het daarbij niet noodzakelijk is dat het gebruik van de gehele onroerende zaak voor elk van beide soorten (belaste en onbelaste) activiteiten objectief en nauwkeurig kan worden bepaald, maar dat het voldoende kan zijn dat dit voor een gedeelte van het pand kan worden bepaald.

 

Volledig bericht

Als een ondernemer vrijgestelde prestaties verricht, kan de ondernemer in beginsel een deel van de voorbelasting niet in aftrek brengen. Voor welk deel recht op aftrek van voorbelasting bestaat, wordt doorgaans bepaald aan de hand van de omzetverhouding (pro-ratamethode). Hiervan wordt echter afgeweken als splitsing op basis van werkelijk gebruik, bijvoorbeeld aan de hand van m2 of m3 van een pand, een zuiverder uitkomst geeft. Degene die de splitsing naar werkelijk gebruik wil toepassen – ondernemer of inspecteur – heeft de bewijslast. In 2006 oordeelde de Hoge Raad dat de vaststelling van het werkelijk gebruik moet berusten op objectief en nauwkeurig vast te stellen gegevens. Hof Arnhem oordeelde onlangs dat het daarbij niet noodzakelijk is dat het gebruik van de gehele onroerende zaak voor elk van beide soorten (belaste en onbelaste) activiteiten objectief en nauwkeurig kan worden bepaald, maar dat het voldoende kan zijn indien dit voor een gedeelte van het pand kan worden bepaald.
 
In deze procedure ging het om een bv, waarin een makelaars- annex assurantiebemiddelingskantoor werd geëxploiteerd. De assurantiebemiddelingsactiviteiten zijn vrijgesteld van btw. De makelaarsactiviteiten daarentegen zijn wel belaste activiteiten. In 1999 kocht de bv een pand dat vervolgens is gesloopt, waarna een nieuw pand is gebouwd, dat in 2004 in gebruik is genomen. De bv heeft de in aftrek te brengen voorbelasting op het pand gesplitst naar het werkelijk gebruik. Daarbij had zij het werkelijk gebruik vastgesteld aan de hand van de kamers waar ofwel vrijgestelde ofwel belaste prestaties werden verricht. Voor de toerekening van het kantoorgedeelte dat in gemengd gebruik was voor makelaars- en assurantieactiviteiten, werd de omzetverhouding gebruikt. Uiteindelijk kwam de bv uit op een verhouding 72% aftrekbare en 28% niet-aftrekbare voorbelasting.
 
De inspecteur was het hier niet mee eens en kreeg gelijk van Rechtbank Arnhem. De rechtbank gaf als argument dat slechts een beperkt deel van de oppervlakte van het pand objectief en nauwkeurig kon worden toegerekend aan de belaste makelaars- en de vrijgestelde assurantieactiviteiten, terwijl dat voor meer dan de helft van de oppervlakte niet mogelijk was vanwege het gemengd gebruik. De rechtbank concludeerde op basis van het arrest van de Hoge Raad uit 2006 dat een beoordeling per ruimte in plaats van per onroerende zaak niet mogelijk was.
 
In hoger beroep oordeelde Hof Arnhem echter anders. Volgens het hof was het in de onderhavige situatie wel degelijk mogelijk om objectief en nauwkeurig te bepalen dat het werkelijk gebruik van de kamers in het pand voor belaste en vrijgestelde activiteiten niet overeenkwam met de omzetverhouding. In het arrest van de Hoge Raad was sprake van een andere situatie, namelijk een pand waarin belaste en vrijgestelde prestaties werden verricht, die niet uitsluitend waren toe te rekenen aan specifieke ruimten. In de onderhavige zaak was dat wel het geval. Het hof vond dat de bv had aangetoond dat het aftrekrecht op basis van werkelijk gebruik niet overeenkwam met het aftrekrecht op basis van omzetverhouding.
 
Het hof voegde hieraan toe dat het niet noodzakelijk is dat het gebruik van het gehele pand voor elk van beide soorten activiteiten afzonderlijk objectief en nauwkeurig kan worden bepaald. De toerekening op basis van het werkelijk gebruik is ook mogelijk voor enkele objectief en nauwkeurig te onderscheiden gedeelten van het pand, terwijl het gebruik van andere gedeelten niet objectief en nauwkeurig kan worden toegerekend aan de te onderscheiden soorten prestaties waarvoor de pro-ratamethode geldt. Voor dit oordeel verwees het hof naar enkele eerdere arresten van de Hoge Raad uit 2000 en 2001. Het hoger beroep van de bv werd gegrond verklaard. De inspecteur heeft nog de mogelijkheid om de zaak voor te leggen aan de Hoge Raad.
 
Bron: Hof Arnhem, 3-3-2009, nr. 07/00372 (gepubliceerd 12-3-2009).

Vereenvoudigde regeling voor personeel aan huis?

Een particulier kan zijn huishoudelijke taken laten verrichten door een dienstverlener. Het gaat dan om huishoudelijke taken die hij anders zelf zou doen, zoals schoonmaken van de woning, wassen en strijken, koken en afwassen, oppassen op de kinderen, uitlaten van de hond, onderhouden van de tuin enz. Als hij iemand op maximaal drie dagen per week inhuurt voor huishoudelijk werk, dan geldt de regeling ‘dienstverlening aan huis’ en is hij vrijgesteld van het inhouden en afdragen van loonheffingen. Komt iemand echter op vier dagen of meer per week voor u werken, dan moet u loonheffingen inhouden en afdragen. Er geldt dan wel een vereenvoudigde regeling.

Wanneer kan een particulier de vereenvoudigde regeling voor personeel aan huis toepassen en wat houdt deze regeling in?

 

Een particulier kan zijn huishoudelijke taken laten verrichten door een dienstverlener. Het gaat dan om huishoudelijke taken die hij anders zelf zou doen, zoals schoonmaken van de woning, wassen en strijken, koken en afwassen, oppassen op de kinderen, uitlaten van de hond, onderhouden van de tuin enz. Als hij iemand op maximaal drie dagen per week inhuurt voor huishoudelijk werk, dan geldt de regeling ‘dienstverlening aan huis’ en is hij vrijgesteld van het inhouden en afdragen van loonheffingen. Komt iemand echter op vier dagen of meer per week voor u werken, dan moet u loonheffingen inhouden en afdragen. Er geldt dan wel een vereenvoudigde regeling.
Vereenvoudigde regeling
De vereenvoudigde regeling voor personeel aan huis wijkt op een aantal punten af van de voorschriften voor werkgevers van bedrijfspersoneel. Deze regeling houdt in dat als de loonadministratie niet geautomatiseerd wordt gedaan, het vereenvoudigde model van de loonstaat mag worden gebruiken. Deze is te downloaden op de website van de Belastingdienst. Bovendien hoeft er maar eenmaal per jaar aangifte te worden gedaan.

Personeel aan huis is ook verzekerd voor de werknemersverzekeringen. Dit zijn de Werkloosheidswet (WW), de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De particulier moet ook de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) inhouden en afdragen. Hij is bovendien verplicht de ingehouden inkomensafhankelijke bijdrage Zvw te vergoeden aan zijn personeel aan huis. Voor de vereenvoudigde regeling moet hij verder rekening houden met een aantal administratieve verplichtingen.

Zo moet hij zich aanmelden als werkgever, moet hij de identiteit van de dienstverlener vaststellen en de gegevens doorgeven aan de Belastingdienst. Bovendien moet hij een loonadministratie voeren en een loonstaat aanleggen. Daarnaast moet hij loonheffingen berekenen, inhouden en afdragen. Aan het einde van het jaar vult hij de jaaropgaaf in en verstrekt die aan het personeel.

Bron: De SalarisAdviseur >>

Pensioenaanspraak wordt ook bij gedeeltelijke overdracht aan bv volledig belast

Indien u via uw werkgever pensioen opbouwt, wordt deze opgebouwde aanspraak niet als loon beschouwd, maar betaalt u pas belasting over het pensioen dat later wordt uitgekeerd. Deze zogenoemde omkeerregel vervalt als niet meer wordt voldaan aan de wettelijke voorwaarden. Eén van de voorwaarden is dat de pensioenverplichting moet zijn ondergebracht bij een toegelaten verzekeraar. De overdracht van een gedeelte van een pensioenaanspraak van een toegelaten verzekeraar aan een bv leidt tot belasting van de volledige pensioenaanspraak. Tot dit oordeel kwam de Hoge Raad in een recent arrest.

 

Volledig bericht

Indien u via uw werkgever pensioen opbouwt, wordt deze opgebouwde aanspraak niet als loon beschouwd, maar betaalt u pas belasting over het pensioen dat later wordt uitgekeerd. Dit is de zogenoemde omkeerregel. Om deze regel toe te passen, moet de pensioenaanspraak berusten op een pensioenregeling die voldoet aan de voorwaarden in de wet. Onder een pensioenregeling wordt – kort gezegd – verstaan een regeling:

  • die als doel heeft een inkomensvoorziening te treffen voor de (gewezen) werknemer of diens nabestaanden, of bij arbeidsongeschiktheid; en
  • waarin is bepaald dat de aanspraken niet kunnen worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven, of voorwerp van zekerheid kunnen worden; en
  • waarvan als verzekeraar optreedt een zogenoemde toegelaten verzekeraar, dat wil zeggen een lichaam of natuurlijk persoon, zoals omschreven in de wet.
    Indien wordt voldaan aan deze voorwaarden kan de omkeerregel worden toegepast. Dit geldt echter alleen “voor zover die regeling blijft binnen de [… vastgestelde begrenzingen” en daarmee een zuivere pensioenregeling is.

In een procedure die tot de Hoge Raad is gevoerd, moest die laatste toevoeging in de wet worden uitgelegd. Dit was namelijk relevant voor de vraag of de gedeeltelijke overdracht van een pensioenverplichting kon leiden tot het belasten van de totale pensioenaanspraak.
 
In de onderhavige zaak ging het om een pensioentoezegging van een bv aan een vrouw. De echtgenoot van de vrouw was de enig aandeelhouder van de bv. De pensioentoezegging was tot 1 december 2002 volledig verzekerd bij een toegelaten verzekeraar. Per die datum bedroeg de waarde van de pensioenaanspraak € 120.076. In 2002 is een bedrag van € 36.020 (de waarde van de pensioenaanspraak tot 1 januari 1995) aan de bv overgedragen met de bedoeling dat de bv dit deel van het pensioen in eigen beheer zou gaan uitvoeren. De inspecteur rekende vervolgens de gehele pensioenaanspraak tot het loon bij het vaststellen van de aanslag inkomstenbelasting van de vrouw over 2002. Die was het daar niet mee eens en ging in beroep bij Rechtbank Arnhem.
 
Bij de overgang van (een deel van) een pensioenaanspraak naar een niet-toegelaten verzekeraar – zoals in deze procedure het geval was – is de hoofdregel dat de aanspraak dan wordt aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking, waarover belasting is verschuldigd. Voor de rechtbank was ten eerste in geschil of in dit geval een overgangsregeling van toepassing was, waardoor de (gedeeltelijke) overdracht van de pensioenverplichting niet zou kunnen worden belast. Deze overgangsregeling houdt – kort gezegd – in dat voor pensioenaanspraken die op 31 december 1994 bestonden, het vereiste van toegelaten verzekeraar niet van toepassing is. De vrouw was van mening dat zij op grond van de letterlijke tekst van de wet in aanmerking kwam voor de overgangsregeling.
 
De rechtbank was het hier niet mee eens en beriep zich daarbij op de strekking van de wet, die bleek uit de wetsgeschiedenis. Daarin was opgemerkt dat de hiervoor genoemde hoofdregel onverkort van toepassing is, als zich een oneigenlijke handeling – zoals de overgang naar een niet-toegelaten verzekeraar – voordoet. De rechtbank kon zich beroepen op de strekking van deze wetsbepaling, aangezien de Hoge Raad al in 2005 had geoordeeld dat de strekking van die bepaling prevaleert boven haar letterlijke betekenis. De rechtbank concludeerde dat de overgangsregeling niet van toepassing was.
 
Vervolgens moest de rechtbank nog een oordeel geven over de tweede stelling van de vrouw, namelijk dat – als de overgangsregeling niet van toepassing was – dan slechts het overgedragen deel van de pensioenaanspraak kon worden belast. Volgens de vrouw is sprake van een zuivere pensioenregeling, “voor zover” aan alle hiervoor genoemde voorwaarden is voldaan, inclusief de eis van de toegelaten verzekeraar. Dit houdt volgens haar in dat de sanctie bij de overgang van een pensioenaanspraak naar een niet-toegelaten verzekeraar ook alleen geldt voor het deel dat niet is ondergebracht bij een toegelaten verzekeraar.
 
De rechtbank oordeelde dat de vrouw de toepasselijke wetsbepaling niet juist had gelezen. De term “voor zover” heeft uitsluitend betrekking op de “begrenzingen” van het pensioen, dat wil zeggen de toegestane hoogte van het pensioen, aldus de rechtbank. Een splitsing van de pensioenaanspraak, in welke vorm dan ook, is niet aan de orde. Ook bij een gedeeltelijke overdracht van het pensioen aan een niet-toegelaten verzekeraar volgt de sanctie van belasting over de volledige aanspraak. De vrouw kon zich niet vinden in de uitspraak en ging in cassatie bij de Hoge Raad.
 
Voor de Hoge Raad was alleen de tweede stelling nog in geschil, maar ook daar kreeg de vrouw geen gelijk. Hoewel de wettekst en de toelichting van de wetgever volgens de Hoge Raad geen volledige duidelijkheid geven over de reikwijdte van de term “begrenzingen”, blijkt uit de wetssystematiek en de wetsgeschiedenis dat deze term alleen betrekking heeft op de voorwaarden van de verschillende pensioenvormen (zoals ouderdoms- en nabestaandenpensi oen). Er zijn geen aanknopingspunten voor een ruimere uitleg. Bovendien strookte de uitleg van de vrouw niet met de duidelijke wettekst en wetsgeschiedenis van de sanctiebepaling. Het cassatieberoep werd ongegrond verklaard, waardoor de volledige pensioenaanspraak van € 120.076 tot het loon werd gerekend en in het belastbare inkomen uit werk en woning werd begrepen.
 
Bron: Hoge Raad, 13-3-2009, nr. 07/10142.

Ruim 40 procent bedrijven te laat met deponeren jaarstukken

Uit onderzoek van kredietmanagementbureau Graydon in opdracht van Het Financieele Dagblad blijkt dat een recordpercentage van 41,2% van de Nederlandse ondernemingen nog steeds de jaarrekening over 2007 niet gedeponeerd heeft bij de Kamer van Koophandel. Momenteel onderzoekt de Belastingdienst duizenden bedrijven die te laat zijn met hun jaarrekening.

Uit onderzoek van kredietmanagementbureau Graydon in opdracht van Het Financieele Dagblad blijkt dat een recordpercentage van 41,2% van de Nederlandse ondernemingen nog steeds de jaarrekening over 2007 niet gedeponeerd heeft bij de Kamer van Koophandel. Momenteel onderzoekt de Belastingdienst duizenden bedrijven die te laat zijn met hun jaarrekening.

De laatste jaren gaan bedrijven steeds lakser om met de deponeringsplicht. In 2004 deponeerde 35,9% de stukken te laat. In de twee jaren daarop bedroeg het percentage 37,3%. Nu is dus al ruim 41% te laat. De jaarrekeningen over 2007 hadden uiterlijk 31 januari 2009 bij de KvK moeten liggen. Vooral horeca-ondernemers, verhuurbedrijven en financiële instellingen zijn volgens Graydon nalatig.

 

Niet tijdig deponeren is een economisch delict, waarvan de Belastingdienst proces-verbaal opmaakt en dat vervolgens doorstuurt naar het Openbaar Ministerie. Dit soort zaken eindigt doorgaans met een transactie van hooguit enkele duizenden euro’s.

Bron: Financieel Dagblad

Belastingdienst volgt voortaan op Handboek loonheffingen gebaseerd standpunt van werkgever

De staatssecretaris van Financiën heeft een geactualiseerd besluit uitgebracht over het beleid met betrekking tot loonheffingen. Daarnaast bestaat er ook een Handboek loonheffingen, dat werkgevers kunnen gebruiken voor hun aangiften loonbelasting en premie volksverzekeringen. Het handboek biedt niet dezelfde rechtsbescherming als de beleidsbesluiten. De staatssecretaris vindt dat ongewenst in situaties waarin werkgevers in redelijkheid afgaan op dit handboek. Daarom zal de Belastingdienst voortaan de handelwijze van de werkgever volgen, als deze bij het nakomen van zijn inhoudingsplicht is afgegaan op het Handboek loonheffingen, tenzij de verstrekte informatie in het handboek zo duidelijk onjuist is dat de werkgever dit in redelijkheid had moeten beseffen. Het geactualiseerde besluit is met ingang van 13 maart 2009 in werking getreden.

 

Volledig bericht

De staatssecretaris van Financiën heeft een geactualiseerd besluit uitgebracht over het beleid met betrekking tot loonheffingen. Daarnaast bestaat er ook een Handboek loonheffingen, dat werkgevers kunnen gebruiken voor hun aangiften loonbelasting en premie volksverzekeringen. Het handboek biedt niet dezelfde rechtsbescherming als de beleidsbesluiten, omdat het handboek wordt gezien als algemeen voorlichtingsmateriaal. De staatssecretaris vindt dat ongewenst in situaties waarin werkgevers in redelijkheid afgaan op het handboek. Dit speelt vooral bij standpunten die niet letterlijk zijn overgenomen uit de rechtspraak of uit andere rechtsbronnen. Daarom zet de staatssecretaris in het geactualiseerde besluit uiteen wat de status is van het Handboek loonheffingen (en de bijbehorende nieuwsbrieven en mededelingen).
 
De hoofdregel is voortaan dat de Belastingdienst de handelwijze van de werkgever volgt, als deze bij het nakomen van zijn inhoudingsplicht is afgegaan op het Handboek loonheffingen. Hierop bestaat een uitzondering. Is de verstrekte informatie in het handboek zo duidelijk onjuist dat de werkgever dit in redelijkheid had moeten beseffen, dan volgt de belastingdienst de handelwijze van de werkgever niet.
 
Het geactualiseerde besluit vervangt het besluit van 22 augustus 2007 en daarnaast worden twee eerdere besluiten ingetrokken. In het nieuwe besluit zijn de standpunten van de belastingdienst opgenomen, die betrekking hebben op de fiscale duiding van bepaalde arbeidsvoorwaarden. Het gaat daarbij om de vraag of al dan niet sprake is van belast loon uit dienstbetrekking of een mogelijke (gedeeltelijke) vrije vergoeding of verstrekking. In het nieuwe besluit zijn de paragrafen over de wettelijke vrijstelling van bepaalde vergoedingen van ziektekosten vervallen, omdat deze vrijstelling met ingang van 1 januari 2009 niet meer geldt.
 
Het geactualiseerde besluit is met ingang van 13 maart 2009 in werking getreden.
 
Bron: Ministerie van Financiën, 20-2-2009, nr. CPP2009/78M (gepubliceerd 11-3-2009).