Pas op bij uitreiking Verklaring arbeidsrelatie (VAR)!

Krijgt een opdrachtgever een VAR-winst of een VAR-dga overhandigd, dan is hij met 100% zekerheid gevrijwaard van het inhouden van loonheffing en premies sociale verzekeringen.

Krijgt een opdrachtgever een VAR-winst of een VAR-dga overhandigd, dan is hij met 100% zekerheid gevrijwaard van het inhouden van loonheffing en premies sociale verzekeringen.

 

Dit ligt anders bij een VAR-loon of VAR-resultaat uit overige werkzaamheden. In deze laatste twee situaties is de opdrachtgever in principe verplicht loonheffing in te houden, mits er een dienstbetrekking aanwezig is. Het lastige hieraan is dat de opdrachtgever dus zelf moet beoordelen of de arbeidsrelatie als een dienstbetrekking kan worden gekwalificeerd. Hij moet dus de arbeidsrelatie toetsen aan de drie eisen van een dienstbetrekking, namelijk verplichting tot persoonlijke arbeidsverrichting, verplichting tot betalen van loon en de aanwezigheid van een gezagsverhouding. Bij een VAR-winst of VAR-dga hoeft hij dit dus niet vast te stellen. In de praktijk komen opdrachtgevers en opdrachtnemers nogal eens voor verrassingen te staan als blijkt dat de inspecteur een andere VAR afgeeft dan was aangevraagd. Dit gebeurde onlangs ook in een zaak voor Rechtbank Haarlem.

 

Dienstbetrekking
Een belastingadviseur met een eigen management-bv werd ingezet bij een klus voor een andere bv (de opdrachtgever). De adviseur vroeg bij de inspecteur een VAR aan waarin de door de opdrachtgever betaalde bedragen moesten worden aangemerkt als resultaat voor rekening en risico van de management-bv (VAR-dga). De inspecteur reikte echter een VAR-loon uit, wat betekende dat de adviseur in dienstbetrekking stond tot de opdrachtgever die verplicht was tot inhouding van loonheffing. De zaak kwam voor de rechter terecht die de arbeidsrelatie aan de drie eisen van een dienstbetrekking toetste. Allereerst kwam de eis van de verplichting tot persoonlijke arbeidsverrichting aan de orde.

 

Persoonlijk verrichten
De rechter vond dat uit de bepalingen van de overeenkomst tussen de management-bv en de opdrachtgever kon worden afgeleid dat de dga feitelijk de werkzaamheden persoonlijk moest verrichten en dat vervanging door derden slechts bij uitzondering aan de orde was. Ook het feit dat de beheervergoeding was gebaseerd op het verkoopuurtarief dat door de adviseur aan cliënten in rekening werd gebracht, bevestigde dit standpunt. Ook vond de rechter bevestiging van dit standpunt in hetgeen was bepaald omtrent arbeidsongeschiktheid. Aangezien een bv niet arbeidsongeschikt kon raken sloeg de bepaling geheel op de persoon van de adviseur, aldus de rechter.

 

Gezagsverhouding
Omdat aan de eis van loonbetaling zonder meer was voldaan, kwam de rechter toe aan toetsing van de gezagsverhouding. Ook aan deze eis was voldaan. De adviseur moest zich namelijk houden aan de richtlijnen die de opdrachtgever had opgesteld. De inspecteur had dus terecht een VAR-loon afgegeven.
Bronnen:
• Rechtbank Haarlem, 18 november 2008, nr. 08/715 >>
• De BelastingAdviseur >>

Let op!
Het aantal personen dat als zzp’er of freelancer werkzaam is groeit fors. De VAR moet duidelijkheid geven over de fiscale gevolgen van de arbeidsrelatie. Toch kan het beter, vindt het kabinet. De VAR biedt in veel gevallen toch nog te veel onzekerheid. Momenteel wordt geïnventariseerd wat de knelpunten zijn en hoe deze moeten worden opgelost. Het kabinet streeft ernaar uiterlijk vóór de zomer van 2009 een rapportage aan de Tweede Kamer aan te bieden.

Ontbreken van alleen zekerheden maakte lening niet onzakelijk, omdat hogere rente was bedongen

Een schuldeiser kan in beginsel een op zakelijke condities verstrekte lening (deels) afwaarderen, als de financiële positie van de schuldenaar daartoe aanleiding geeft. De afwaardering vormt voor de schuldeiser dan een aftrekbaar verlies ten laste van de fiscale winst.

 

Volledig bericht

Een schuldeiser kan in beginsel een op zakelijke condities verstrekte lening (deels) afwaarderen, als de financiële positie van de schuldenaar daartoe aanleiding geeft. De afwaardering vormt voor de schuldeiser dan een aftrekbaar verlies ten laste van de fiscale winst. Is de lening niet onder normale voorwaarden verstrekt of bestaan tussen schuldeiser en schuldenaar bijzondere betrekkingen zoals een aandeelhoudersrelatie, dan kan de inspecteur in daartoe aanleiding gevende situaties de lening als onzakelijk bestempelen en een eventueel verlies niet in aanmerking nemen bij het bepalen van de winst, of de lening herkwalificeren als een onttrekking (vermogensuitbetaling) of als een kapitaalverstrekking.
 
Onlangs heeft Rechtbank Haarlem uitspraak gedaan over de vraag of een geldlening van een van de aandeelhouders van een doorstartende bv toch zakelijk was. De zaak was als volgt.
 
Een bv, actief op het gebied van de woninginrichting, verkeerde in mei 2001 in staat van faillissement. De toenmalige enig aandeelhouder van de fiscale eenheid waartoe de bv behoorde, wilde een doorstart maken met enkele participanten. Tezamen met de vennootschappen van de andere participanten verstrekte zijn holding via een (overname)vennootschap in mei 2001 een lening aan de bv van in totaal ca € 1,1 mln (f 2,5 mln). Ook een bank verstrekte onder normale bancaire voorwaarden een lening van ruim € 3 mln (f 6,7 mln) om de doorstart mogelijk te maken. In juli 2001 werd de leningsovereenkomst tussen de geldverstrekkende vennootschap en de bv op schrift gesteld. De bv was 6,25% rente per jaar verschuldigd, maar vanwege de matige liquiditeitspositie van de bv zou tot en met 31 december 2002 vooralsnog geen rente worden berekend. De hoofdsom van de lening zou vanaf 1 juli 2003 in 36 maandelijkse termijnen moeten worden afgelost. Ook de andere aandeelhouders verstrekten de toegezegde leningen.
 
Uit de jaarstukken over 2002 van de bv was onder meer aangegeven dat de leningen van de aandeelhouders achtergesteld waren bij de banklening, dat in principe 6% rente in rekening werd gebracht maar dat rente pas daadwerkelijk in rekening werd gebracht als de resultaten van de bv dat toelieten, en dat er geen aflossingsschema was.
 
Bij een boekenonderzoek over de aanvaardbaarheid van de aangifte vennootschapsbelasting 2001 van de geldverstrekkende vennootschap kwam de geldlening ter sprake. De inspecteur liet toen al zijn twijfel blijken over de zakelijkheid van de lening. In 2005 ging de bv opnieuw failliet.
 
De geldverstrekkende vennootschap had in 2003 ca € 300.000 (f 650.832) van haar vordering op de bv afgewaardeerd en dit ten laste van het resultaat gebracht. De inspecteur weigerde de afwaardering en stelde zich op het standpunt dat de lening niet zakelijk was, omdat er geen zekerheden waren gesteld, het aflossingsschema niet was nagekomen, geen rente in rekening was gebracht tot ultimo 2002, er uiteindelijk ook geen rente was betaald aan de vennootschap en de lening was achtergesteld bij de banklening.
 
De vennootschap was van mening dat de leningcondities wel zakelijk waren. De bank had als onafhankelijke derde onder vrijwel dezelfde condities een lening verstrekt als de aandeelhouders. Verder berustte de vermelding over de vermeende achterstelling in de jaarstukken 2002 van de bv op een misverstand. Voorts golden de normale bancaire voorwaarden voor alle partijen en werd het ontbreken van zekerheden gecompenseerd door het rentepercentage van 6,25% dat destijds ruim boven de rentevoet lag.
 
De rechtbank bekeek de feiten en kwam tot de conclusie dat uiteindelijk alleen vaststond dat voor de lening geen zekerheden waren bedongen. De inspecteur had voorts niet weersproken dat de bedongen rente daardoor hoger was dan de marktrente op dat moment. Volgens de rechtbank is het in het zakelijk verkeer niet ongebruikelijk dat een hogere rente wordt bedongen als geen zekerheden zijn gesteld. Het ontbreken van het stellen van zekerheden alléén vond de rechtbank daarom in dit g eval onvoldoende om de lening als niet zakelijk te bestempelen. De bv had daardoor terecht in 2003 de afwaardering van de lening ten laste van haar winst kunnen brengen.
 
Bron: Rechtbank Haarlem, 12-12-2008, nr. 08/1017 (gepubliceerd 26-3-2009).

Opvolging in het familiebedrijf

Familiebedrijven vormen de kurk waarop de Nederlandse economie drijft. Toch blijken veel ondernemers hun opvolging in het familiebedrijf niet goed geregeld te hebben. Een goede voorbereiding is dus noodzakelijk, ook op fiscaal en financieel gebied.

Familiebedrijven vormen de kurk waarop de Nederlandse economie drijft. Toch blijken veel ondernemers hun opvolging in het familiebedrijf niet goed geregeld te hebben. Een goede voorbereiding is dus noodzakelijk, ook op fiscaal en financieel gebied.

Wat is precies een familiebedrijf?
Het opsommen van de kenmerken van een familiebedrijf lijkt een eenvoudige zaak. Wanneer bijvoorbeeld Van der Valk onder de loep wordt genomen, lijkt het duidelijk. Bijna de hele familie is betrokken bij het runnen van dit bedrijf. Maar dit is dan ook wel een erg mooi voorbeeld.

Doorgaans hebben onderzoekers moeite met de toekenning van het stempel ‘familiebedrijf’.
De afgelopen jaren is veel aan de exacte definitie gesleuteld. Een nu veel gebruikte omschrijving is die van hoogeleraar Nijenrode Flören (2002). In zijn optiek is een bedrijf een familiebedrijf als het aan minstens twee van de volgende criteria voldoet: 

  • Meer dan 50% van de onderneming is in handen van één familie.
  • Eén familie heeft beslissende invloed op de bedrijfsstrategie of op opvolgingsbeslissingen.
  • Een meerderheid of ten minste twee leden van de ondernemingsleiding zijn afkomstig uit één familie.

Flören vult zijn definitie verder aan met de opmerking dat indien een bedrijf minder dan tien jaar geleden is opgericht, tenminste één familielid van de directeur werkzaam moet zijn binnen de onderneming of een deel in eigendom moet hebben.

Opvolging binnen de familie
De achilleshiel voor de continuïteit van het familiebedrijf is de opvolgingskwestie. Ten eerste wil de fiscus graag meeprofiteren van de overdracht van de eigendom. Daarnaast kan de overdracht van de leiding zowel binnen het bedrijf als in de familie tot spanningen leiden. Het personeel en het management kunnen problemen hebben met de persoon van de opvolger. De aandeelhouders maken zich misschien zorgen over de gewijzigde machtsverhoudingen. Ook binnen de familie laaien de emoties soms hoog op. Het is van groot belang tijdig na te denken over de opvolging.

Ruud Vergoossen: jaarrekening kleinbedrijf kan afgeschaft worden

Het kabinet heeft besloten de verplichte deponering ervan af te schaffen, de SRA kwam vorige week met de oproep om dat toch vooral niet te doen. Volgens Vergoossen, directeur Vaktechniek bij BDO en hoogleraar externe financiële verslaggeving, missen de huidige jaarrekeningverplichtingen hun doel en een afschaffing leidt tot lagere kosten.

Ruud Vergoossen mengt zich vandaag in Het Financieele Dagblad in de discussie over het al dan niet afschaffen van de jaarrekening van kleine bedrijven. Het kabinet heeft besloten de verplichte deponering ervan af te schaffen, de SRA kwam vorige week met de oproep om dat toch vooral niet te doen. Volgens Vergoossen, directeur Vaktechniek bij BDO en hoogleraar externe financiële verslaggeving, missen de huidige jaarrekeningverplichtingen hun doel en een afschaffing leidt tot lagere kosten.

Vergoossen zegt dat de voorstellen van de Europese Commissie door Nederland omarmd moeten worden. ‘Ik plaats grote vraagtekens bij het nut van de huidige publicatieplicht, omdat deponering bij het handelsregister pas uiterlijk dertien maanden na balansdatum hoeft plaats te vinden. Daarnaast gaat het bij kleine ondernemingen slechts om een gecomprimeerde balans met toelichting die bovendien niet is onderworpen aan accountantscontrole. De toegevoegde waarde van deze informatieverschaffing tendeert naar nul,’ aldus Vergoossen. Hij wijst bovendien op  een recent onderzoek waaruit blijkt dat meer dan 40% van de ondernemingen überhaupt niet aan de deponeringsplicht voldoet en dat het met de handhaving matig is gesteld.

 

Vergoossen: ‘Het is van tweeën één: de naleving van de deponeringsplicht wordt afgedwongen of deze plicht wordt afgeschaft. De jaarrekening van micro-entiteiten wordt daarnaast vaak slechts gebruikt door kredietverschaffers die de informatie bij de onderneming zelf kunnen opvragen. Ook het kostenaspect moet in ogenschouw worden genomen. Kostenbesparingen kunnen vooral worden gerealiseerd bij het handelsregister en de Belastingdienst die de naleving van de deponeringsplicht controleert. De administratievelastenverlichting voor individuele micro-entiteiten in Nederland zal overigens beperkt zijn. Sinds medio vorig jaar kunnen kleine ondernemingen volstaan met een jaarrekening gebaseerd op de vermogensopstelling en winstberekening uit de belastingaangifte.’

 

De vrees dat de voorstellen van de Europese Commissie leiden tot omzetverlies voor accountants is volgens Vergoossen ongegrond en niet gepast. ‘De ondernemingen waar het hier over gaat, hoeven hun jaarrekening immers niet verplicht te laten controleren door een accountant. Binnenkort houdt het NIVRA een rondetafelconferentie over de voorstellen van de Europese Commissie. Ik hoop en verwacht dat de discussie zich niet beperkt tot kortetermijnbelangen van het accountantsberoep.’

VNO-NCW: ‘Blij met wijziging BTW-heffing grensoverschrijdende diensten’

Ondernemingsorganisatie VNO-NCW is blij dat ondernemers die diensten verlenen aan andere Europese ondernemers volgend jaar geen BTW meer hoeven te factureren. Dit wetsvoorstel gaat in op 1 januari 2010.

Ondernemingsorganisatie VNO-NCW is blij dat ondernemers die diensten verlenen aan andere Europese ondernemers volgend jaar geen BTW meer hoeven te factureren. Dit wetsvoorstel gaat in op 1 januari 2010.

Eenvoudiger

De afnemers moeten in de eigen lidstaat voor de BTW-afhandeling zorgen. Door deze vereenvoudiging wordt dienstverlening over de grens aantrekkelijker. Het wetsvoorstel zorgt er tevens voor dat het terugvragen van BTW die in een andere lidstaat is betaald, makkelijker wordt. Alle teruggaveverzoeken bij de eigen belastingdienst worden doorgestuurd naar de belastingdienst van de lidstaat die moet terugbetalen. Bij te late terugbetaling heeft de ondernemer recht op een rentevergoeding.

Listing

Nieuw is verder dat ondernemers periodiek een overzicht bij de belastingdienst moeten inleveren van diensten die zij hebben verricht aan buitenlandse ondernemers. Met deze zogenoemde listing, die nu alleen geldt voor goederenleveringen naar andere lidstaten, beogen de lidstaten fraude tegen te gaan.