Regels bij ziekte tijdens onbetaald verlof

De regels die gelden bij ziekte tijdens onbetaald verlof op een rijtje gezet.

De regels die gelden bij ziekte tijdens onbetaald verlof op een rijtje gezet.

 

Welke verplichtingen gelden voor de werkgever?
Wordt een werknemer ziek tijdens zijn onbetaald verlof, dan hoeft de werkgever geen loon te betalen. De werknemer heeft ook geen recht op een Ziektewet-uitkering. De werknemer kan wel, in overleg met de werkgever besluiten om het onbetaald verlof te beëindigen wegens ziekte.
Met ingang van de dag dat het onbetaald verlof beëindigd wordt, moet de werkgever het loon tijdens ziekte doorbetalen. Die dag geldt als eerste ziektedag. Het is ook de dag waarop de wachttijd voor de WIA begint en uw re-integratieverplichting start.


Onbetaald verlof in deeltijd
Het is mogelijk om onbetaald verlof in deeltijd op te nemen. De werknemer krijgt in dat geval alleen loon over de uren dat hij geen verlof heeft. Als de werknemer ziek wordt tijdens een deeltijdverlof, moet de werkgever  het loon over het aantal uren dat hij zou werken berekenen. Hij hoeft dan dus geen loon door te betalen over de verlofuren.

Ziekte bij afloop onbetaald verlof
Wanneer een werknemer ziek is op de dag dat zijn onbetaald verlof is afgelopen, dan moet de werkgever zijn loon weer uit gaan betalen. Op die dag begint dan ook de wachttijd voor de WIA en de re-integratieverplichting. Als de werknemer recht heeft op een Ziektewet-uitkering, dan hoeft de werkgever geen loon door te betalen. Wel moet hij de werknemer dan ziek melden bij UWV.

Wanneer uw werknemer recht heeft op een Ziektewet-uitkering leest u op de website van UWV.

 

Bron: UWV

De kantonrechtersformule: hoe zit het precies?

Sinds 1 januari 2009 is er een nieuwe kantonrechtersformule van kracht. Aan de hand van deze formule wordt de hoogte van de ontslagvergoeding berekend.

Sinds 1 januari 2009 is er een nieuwe kantonrechtersformule van kracht. Aan de hand van deze formule wordt de hoogte van de ontslagvergoeding berekend.

 

Voor de werkgever is het belangrijk goed op de hoogte te zijn van deze formule. Het kan namelijk behoorlijk wat kosten als hij een werknemer wil ontslaan.

De formule bestaat uit drie componenten die met elkaar worden vermenigvuldigd om de hoogte van de ontslagvergoeding te berekenen.

Vergoeding = A x B x C

A is het aantal gewogen dienstjaren van de werknemer.
B is de beloning (brutomaandsalaris).
C is de correctiefactor.

 

Wat is er veranderd op 1 januari 2009?

De kantonrechtersformule is op de volgende punten aangepast:
• wegen van dienstjaren bij het bereken van een vergoeding;
• meer aandacht voor bijzondere omstandigheden;
• meer maatwerk voor werknemers die tegen hun pensioen aan zitten;
• toepassing van de kantonrechtersformule bij korte dienstverbanden.

 

Wegen van dienstjaren bij het bereken van een vergoeding

Voortaan tellen gewerkte jaren op jonge leeftijd minder zwaar mee. Gewerkte jaren op oudere leeftijd tellen nog steeds zwaarder, maar de grenzen verschuiven.
• Een half maandsalaris voor elk gewerkt jaar onder de 35 jaar.
• Eén maandsalaris voor elk gewerkt jaar tussen 35 en 45 jaar.
• Anderhalf maandsalaris voor elk gewerkt jaar tussen 45 en 55 jaar.
• Twee maandsalarissen voor elk gewerkt jaar na 55 jaar.

 

Meer aandacht voor bijzondere omstandigheden

Er is meer ruimte gekomen om te kijken naar bijzondere omstandigheden van het geval. Het zijn juist die bijzondere omstandigheden waar het vaak om gaat in de onderhandelingen tussen werknemer en werkgever en in de rechtszaal.

De werkgever kan de ontslagvergoeding verlagen door de arbeidsmarktpositie van zijn werknemers te verbeteren. Als hij aan de kantonrechter kan aantonen dat hij zijn werknemers bijvoorbeeld regelmatig training of scholing heeft aangeboden, kan de C-factor in zijn voordeel uitvallen.

 

Correctiefactor

De C in de rekensom wordt bepaald door vragen als:
• door wie komt het dat de verhoudingen zijn verstoord;
• is het disfunctioneren aan de werknemer te wijten of aan de werkgever;
• is de werknemer niet gaan re-integreren omdat hij niet wilde of omdat de werkgever onmogelijke eisen stelde;
• heeft de werknemer al een andere baan of heeft hij er een concreet uitzicht op;
• hoe is de arbeidsmarktpositie van de werknemer (leeftijd, opleiding, kwalificaties enzovoort);
• hoe is de financiële positie van de werkgever (kan hij een vergoeding betalen).

 

Meer maatwerk voor werknemers die tegen hun pensioen aan zitten

Volgens de oude aanbeveling is de vergoeding voor een oudere werknemer afgetopt tot het bedrag dat hij verdiend zou hebben als hij tot zijn 65ste had doorgewerkt. Omdat tegenwoordig de pensioenleeftijd nogal kan verschillen, kijken kantonrechters nu bij oudere werknemers naar de leeftijd waarop zij naar verwachting met pensioen zouden zijn gegaan als ze in dienst waren gebleven.

Is het verlies aan inkomsten als gevolg van het ontslag minder dan de vergoeding volgens de kantonrechtersformule, dan wordt de vergoeding gelijk aan het bedrag van de inkomstenderving. De bijzondere omstandigheden (de C in de rekensom) blijven hierbij van belang.

 

Toepassing van de kantonrechtersformule bij korte dienstverbanden

De kantonrechtersformule is voortaan ook van toepassing op korte dienstverbanden. Als er sprake is van een tijdelijke arbeidsovereenkomst zonder tussentijdse mogelijkheid van opzegging, is de vergoeding in principe gelijk aan het salaris over de nog resterende periode. In alle andere gevallen wordt de vergoeding op de normale manier berekend.

 

Bron: Personeel

Doorschuiven van periodieke gift naar erfgenamen fiscaal nadelig

Rechtbank Haarlem heeft recent een uitspraak gedaan over het gevolg voor de giftenaftrek in de inkomstenbelasting als erfgenamen een nalatenschap aanvaarden waarin een verplichting zit tot het doen van verdere periodieke schenkingen. Wanneer de erfgenamen uitvoering geven aan de verplichting tot periodieke schenking, ontbreekt echter het element vrijgevigheid.

 

Volledig bericht

Rechtbank Haarlem heeft recent een uitspraak gedaan over het gevolg voor de giftenaftrek in de inkomstenbelasting als erfgenamen een nalatenschap aanvaarden waarin een verplichting zit tot het doen van verdere periodieke schenkingen.

De procedure betrof -vereenvoudigd weergegeven- een vermogende erflaatster die in 2001 aan een stichting (een algemeen nut beogende instelling) een aanspraak verleende op periodieke uitkeringen in de vorm van een jaarlijkse overdracht van 16.000 certificaten van aandelen. De uitkeringen waren afhankelijk van twee levens: die van de erflaatster en die van een van haar zoons. De uitkering zou voor het laatst in 2005 plaatsvinden als de erflaatster en/of haar zoon nog in leven zouden zijn. De erflaatster overleed in 2002.
 
De uitvoering van de periodieke giften verliep na het overlijden wat moeizaam. In 2002 werd niet tot de levering van certificaten van aandelen overgegaan. Dit vond pas plaats in 2003, evenals de levering van certificaten over 2003 zelf. Een andere zoon van erflaatster (hierna: de erfgenaam) had in zijn aangifte inkomstenbelasting over 2003 een giftenaftrek geclaimd tot een bedrag van € 98.076. De inspecteur weigerde echter de giftenaftrek op diverse gronden.
 
De rechtbank nam onder meer het begrip ‘gift’ voor de toepassing van de giftenaftrek in de inkomstenbelasting in aanmerking. Giften zijn: bevoordelingen uit vrijgevigheid en verplichte bijdragen waar geen directe tegenprestatie tegenover staat. De rechtbank bekeek of de erfgenaam bij de verdere uitvoering van periodieke schenkingen had gehandeld uit vrijgevigheid. Tussen de erfgenaam en de inspecteur was niet in geschil dat de door de schenking van erflaatster in het leven geroepen verplichting tot levering van certificaten van de ten tijde van haar overlijden nog niet vervallen termijnen van lijfrente, door de verbondenheid van het tweede lijf (de broer van de erfgenaam), krachtens erfrecht onder algemene titel was overgegaan op de erfgenamen, waaronder de erfgenaam. Ook was niet in geschil dat de erfgenamen daarmee uitvoering hadden gegeven aan de door de moeder aan de stichting gedane schenking.

De rechtbank was het daarmee eens en verbond daaraan de gevolgtrekking dat door de aanvaarding van de nalatenschap door de erfgenaam, hij onder meer de verplichting had om uitvoering te geven aan de door zijn moeder gedane schenking door jaarlijkse levering van de resterende termijnen aan de stichting. Van vrijgevigheid van de erfgenaam was op het moment van levering van de certificaten aan de stichting geen sprake. Daarmee viel de basis weg voor de giftenaftrek van alle door de erfgenaam geclaimde posten. De rechtbank merkte voorts op dat, ook al zou ervan worden uitgegaan dat de erfgenamen wel zouden hebben gehandeld uit vrijgevigheid, dit in deze zaak toch niet had kunnen leiden tot giftenaftrek. In 2002 was geen termijn voldaan en de hoogte van de termijnen van 2002 en 2003 verschilden van elkaar. Als vereiste voor het aannemen van een periodieke gift geldt dat sprake moet zijn van vaste en gelijkmatige periodieke uitkeringen.
 
Opmerking
Met de gekozen opzet heeft de erflaatster weliswaar de zekerheid dat de periodieke giften aan de stichting ook na haar overlijden worden voortgezet, vanuit fiscaal oogpunt is het echter niet gunstig. Als de erflaatster deze verplichting niet zou hebben opgenomen, maar haar erfgenamen had vrijgelaten om nieuwe periodieke giften te doen aan de door haar gekozen algemeen nut beogende instelling en de periodieke giften ook overigens aan de fiscale voorwaarden hadden voldaan, zouden de erfgenamen de giften binnen de daarvoor geldende normen en beperkingen wel in aftrek kunnen hebben gebracht.
 
Bron: Rechtbank Haarlem, 2-2-2009, nr. 07/7219 (gepubliceerd 30-3-2009).

Fiscalist was niet in dienstbetrekking

Rechtspraak over het wel of niet aanwezig zijn van een dienstbetrekking is zeer feitelijk van aard.

Onlangs oordeelde Rechtbank Haarlem nog dat een fiscalist die werkzaam was als adviseur bij een belastingadvieskantoor niet in dienstbetrekking was, maar als ondernemer moest worden aangemerkt.

Rechtspraak over het wel of niet aanwezig zijn van een dienstbetrekking is zeer feitelijk van aard.

 

Onlangs oordeelde Rechtbank Haarlem nog dat een fiscalist die werkzaam was als adviseur bij een belastingadvieskantoor niet in dienstbetrekking was, maar als ondernemer moest worden aangemerkt.
De fiscalist had tot 1 juni 2003 bij de Belastingdienst gewerkt. Na die datum was hij samen met een andere partner een maatschap gestart waarin hij als belastingkundige werkte. Een van zijn opdrachtgevers was een belastingadvieskantoor waar de fiscalist het overgrote deel van 2003 voor werkte. Voor dat kantoor werkte hij als ‘of counsel’ (extern adviseur). Het kantoor werkte samen met meerdere ‘of counsels’ en dat waren oud-partners van het kantoor. De vraag was of de fiscalist in dienstbetrekking werkzaam was. De fiscalist voerde voor de rechter aan dat er geen sprake was van een dienstbetrekking, omdat hij als zelfstandig ondernemer opereerde. De rechter toetste de situatie aan de voorwaarden voor ondernemerschap.
Ondernemerschap
Volgens de rechter stond vast dat de fiscalist voldoende zelfstandig opereerde ten opzichte van het kantoor. Hij nam geen deel aan de bij het kantoor gebruikelijke regelingen inzake pensioen, ziekte en arbeidsongeschiktheid. Bovendien vond de rechter het aannemelijk dat de fiscalist zich niet wilde binden en dat daarom was gekozen voor de positie van extern adviseur. Uit de overeenkomst die tussen het kantoor en de fiscalist was afgesloten bleek niet dat het kantoor bevoegd was de fiscalist instructies en aanwijzingen te geven. Hierdoor was er geen sprake van een gezagsverhouding tussen partijen. Het feit dat de fiscalist zich naar klanten van het kantoor niet bekendmaakte als zelfstandige en ook geen melding maakte van zijn eigen kantooradres vond de rechter hierbij niet van belang. Vaststond namelijk dat de fiscalist zich naar het kantoor en de andere opdrachtgevers wél als zelfstandige presenteerde. Conclusie was dan ook dat de fiscalist niet in dienstbetrekking tot het kantoor stond.
Bronnen:
• Rechtbank Haarlem, 30 januari 2009, nr. 08/3992

Boete belastingontduiking verhoogd naar 300 procent

Staatssecretaris De Jager van Financiën heeft de boete voor belastingplichtigen die geld in het buitenland uit het zicht van de fiscus proberen te houden, verhoogd.

Staatssecretaris De Jager van Financiën heeft de boete voor belastingplichtigen die geld in het buitenland uit het zicht van de fiscus proberen te houden, verhoogd.

 

De boete is verhoogd van 100 naar minimaal 300 procent. Belastingplichtigen die wel gebruik maken van de inkeerregeling voordat de fiscus hen op het spoor is, kunnen daarmee een dergelijke boete en strafrechtelijke vervolging voorkomen.
Sinds bekend werd dat ook landen als Zwitserland, Luxemburg en Liechtenstein hun bankgeheim versoepelden, is het aantal inkeerders zeer sterk toegenomen. De afgelopen week alleen al waren dat er meer dan 120. Deze inkeerders waren samen goed voor een opbrengst van 70 miljoen euro. Daarmee komt het totale aantal inkeerders in de eerste 3 maanden van dit jaar op 317. De totale opbrengst van de inkeerregeling staat nu op 177 miljoen euro.

 

Bron: Ministerie van Financiën